Kiekje
 
 
 
«  Aflevering 211: Over gevaarlijke missies en hoogpotige geluksbrengers  »
 

Manon en Felix wandelen met Evelyn’s gezinnetje op een van de Haagse landgoederen. Een oudere heer vertelt hen over de groep ooievaars die daar woont en over het omstreden automuseum dat er gebouwd gaat worden.
Matthijs’ broer Jeroen, die beroepsmilitair is, wordt uitgezonden naar Uruzgan.

 
 
 
Gepubliceerd: 05-02-08. Vond plaats op: 05-02-06. Tags:  Afghanistan ; auto ; fauna ; Haagse geschiedenis ; leger en politie ; oorlog ;
 
Boris Dittrich Uruzgan-demonstratie Henk Kamp
 
 
 
 
 
Over gevaarlijke missies en hoogpotige geluksbrengers (Integrale tekst)

“Ze zijn wel heel traag vandaag!” Evelyn kijkt hoofdschuddend achterom. Felix, Matthijs en Joost lopen een heel eind achter hen op het smalle paadje tussen de weilanden. “Daarom wil ik Joost liever in zijn wagentje hebben, maar zoals je weet vindt Thijs het belangrijk dat hij zo veel mogelijk zelf loopt. En hij heeft een nieuwe camera, dat helpt natuurlijk ook niet.”
“We hebben toch geen haast.” Zegt Manon. “Kijk, daar is een bankje, daar kunnen we even op ze wachten.”
“Daar zit al iemand.”
“Daar kunnen we best nog wel bij.” Manon loopt kordaat op het bankje af, waar een gedistingeerde, bejaarde heer met zilvergrijze haren zit. Hij tuurt door een verrekijker het weiland in. “Mogen wij erbij komen zitten?”
De man laat zijn kijker zakken en maakt een uitnodigend gebaar opzij. Evelyn parkeert de lege wandelwagen naast het bankje en ze gaan zitten. Bobbe springt direct bij Evelyn op schoot.
“Wat een alleraardigst hondje.” De man knikt glimlachend naar Bobbe en wijst vervolgens naar het weiland dat zich voor hen uitstrekt. “Heeft u de ooievaars al gezien?”
Ze kijken naar het zompige stuk land en zien inderdaad een hele schare zwart-witte vogels. Ze hebben prachtige oranje snavels.
“Wat veel!” Evelyn knijpt haar ogen tot spleetjes om tegen de laagstaande winterzon in te kijken.
“Zevenentwintig.” De man zet de kijker weer aan zijn ogen. “Dat is wel eens anders geweest. In 1970 waren ze bijna verdwenen uit Nederland, maar dankij maatregelen van de vogelbescherming zijn ze weer terug gekomen.”
“Gelukkig, anders had de hele huisstijl van Den Haag op de schop gemoeten.” Zegt Manon droog.
“Onmogelijk!” De man laat zijn kijker weer zakken en kijkt haar vanonder zijn dikke, witte wenkbrauwen scherp aan. “De ooievaar hoort bij Den Haag. Al eeuwenlang! In de Middeleeuwen woonden ze in groten getale op het eilandje in de Hofvijver. De Hagenaars hielden van de ooievaar, hij staat bekend als geluksbrenger. Ze hadden er zelfs een speciale oppasser voor aangesteld die moest zorgen dat de ooievaars vis en stro kregen voor hun nesten. Ook op de vismarkt in de Schoolstraat liepen tamme, gekortwiekte ooievaars rond om het visaval op te ruimen. Op het wapen van Den Haag staat hij met een paling in zijn bek.”
“Is dat zo?” Vraagt Manon verbaasd. “Dat is me nou nog nooit opgevallen.”
“Dan heeft u het vast nog nooit goed bekeken. Als u straks het park uitloopt bij de Rijksstraatweg staat aan het begin een fraai beeld waarop de ooievaar met paling goed te zien is. Het is afkomstig van een afgebroken vleugel van het stadhuis aan de Groenmarkt.”
“Ik zal er straks eens op letten.” Belooft Manon.
“Vroeger werd de ooievaar afgebeeld in het goudgeel met een groene rand, alsof hij in het gras staat.” Gaat de man verder. “Jammer dat dat in de loop van de tijd verdwenen is. Die kleuren zitten namelijk nog wel in de Haagse vlag.”
“Heeft Den Haag een vlag?”
De man kijkt haar slechts hoofdschuddend aan en richt zijn verrekijker vervolgens weer op de ooievaars.
“Wat ik niet begrijp...” zegt Evelyn, om Manon te hulp te komen, “is waarom die vogels hier nu zijn. Ooievaars zijn toch trekvogels? Het is hartstikke koud en de sloten zijn bevroren.”
“Misschien zijn ze bang voor de oprukkende vogelgriep.” Grapt Manon. “En nemen ze het zekere voor het onzekere.”
“De enige reden dat trekvogels gaan trekken is een tekort aan voedsel.” Zegt de man zonder de kijker van zijn ogen te halen. “En aangezien ze hier iedere dag gevoerd worden door verschillende mensen hoeven ze niet weg. Maar ze hebben wel een beetje rust nodig en ik ben bang dat ze zullen verdwijnen als hier straks dat nieuwe automuseum komt.”
“Een automuseum?” Vraagt Matthijs, die het bankje bereikt heeft. Joost strekt zijn armpjes uit naar Evelyn, maar ziet dan het kleine hondje op haar schoot. Hij begint aanstellerig te huilen.
“Misschien kun je dat beter niet doen.” Zegt Matthijs tegen Evelyn. “Dit is natuurlijk hoogverraad.”
“Hij went er maar aan.” Zegt Evelyn nonchalant.
“Waarom is hij toch zo bang van Bobbe?” Manon pakt het hondje van Evelyn’s schoot en drukt het liefdevol tegen zich aan. Joost neemt direct zijn plaats in.
“Geen idee.” Evelyn kust het blonde kinderhoofdje. “Onderweg naar jullie toe probeerde hij ook alsmaar werkelijkheid te creëeren door te zeggen: Bobbe is er niet, Bobbe zit in huisje, Bobbe is weg...”
“Maar u had het over een automuseum.” Matthijs richt zich weer tot de man. “Wat leuk, waar?”
“Wat u leuk noemt.” De man maakt een achteloos gebaar over zijn schouder. “Daar zou het moeten komen, waar nu dat tuincentrum zit.”
“Wat! Zo dichtbij!” Roept Manon uit. “Maar dat is toch heel lelijk, zo midden in dit natuurgebied. Landgoed Reigersbergen is juist zo’n uniek stukje groen tussen Den Haag en Wassenaar.”
“Precies.” De man knikt bezorgd. “En aangezien het de collectie van Louwman is, die nogal bijzonder schijnt te zijn, verwachten ze duizenden bezoekers per jaar wat natuurlijk een enorme druk op dit gebied zal gaan leggen.”
“De Louwman-collectie.” Matthijs knikt opgetogen. “Die is prachtig. Ze hebben de Aston Martin uit Goldfinger en de Humber Pullman van Churchill. Daar zit een extra grote asbak voor zijn sigaren in.” Hij wrijft in zijn handen. “Oh, wat leuk.”
“Prima op het Forepark of de Binckhorst, maar niet hier.” Zegt de man. “En voorlopig is het er ook nog niet. Desnoods gaan we tot aan de Hoge Raad.” Hij staat op. “Ik zal plek maken.”
“U hoeft voor ons niet weg te gaan.” Zegt Felix.
“Nee, nee.” Hij maakt een vaag gebaar met zijn armen. “Ik zit hier morgen toch weer.” Hij knikt hen vriendelijk toe en loopt weg.
“Wauw! Ooievaars.” Matthijs heeft de vogels gespot, pakt zijn camera weer en loopt een eindje door om ze vanuit een plek zonder tegenlicht te kunnen fotograferen.
“Hij is er groots mee.” Felix gaat op de plek van de man zitten. “Hoe is hij eronder dat zijn broer nou toch naar Afghanistan moet?”
“Jeroen zat toch al in Afganistan?” Manon kijkt haar zus vragend aan.
“Ja, maar in het Noorden.” Evelyn knikt. “Uruzgan schijnt toch wel even wat anders te zijn. Ik vind het vreselijk, maar Thijs zit er niet echt mee.”
“Waar zit ik niet mee?” Matthijs wringt zich tussen Evelyn en Manon in. Hij kijkt met een spijtige blik naar zijn camera. “Kaartje vol.”
“Dat Jeroen naar Uruzgan moet.”
“Natuurlijk moet hij naar Uruzgan.” Matthijs dekt de lens af en doet de camera in zijn tas. “Iemand moet toch wat aan die terroristen gaan doen?”
“Maar waarom moeten wij dat weer zijn?” Vraagt Manon. “We hebben daar niks te zoeken.”
“Lekker loyaal ben jij naar onze bondgenoten.” Matthijs kijkt haar geringschattend aan. “En trouwens, we zitten al lang in Afghanistan.”
“Maar deze missie naar Uruzgan is heel wat anders. Veel gevaarlijker. Het wordt nu al de meest riskante missie sinds de Korea-oorlog genoemd.”
“We laten de Amerikanen toch niet zitten omdat het een beetje gevaarlijk kan worden.” Matthijs schudt zijn hoofd. “We waren toen bereid om de aanval te steunen, dan vind ik niet dat we ze nu moeten laten zitten. Trouwens, elke beroepsmilitair, ook Jeroen ja, weet wat voor risico’s hij loopt.”
“Joost en ik gaan even bij die eendjes kijken daar.” Evelyn staat op en neemt Joost op de arm. Ze heeft geen zin in deze discussie.
“Hij heeft beentjes gekregen om te lopen.” Roept Matthijs haar humeurig na, maar Evelyn doet net of ze hem niet hoort. Hij wendt zich weer tot Manon: “Dit is wel een door de VN goedgekeurde NAVO-missie.”
“Me hoela.” Zegt Manon. “Er zijn heel veel NAVO-lidstaten die deze missie lekker laten voor wat het is. En gelijk hebben ze. Er valt geen eer aan te behalen.”
“Vind je ook niet dat we de Amerikanen genoeg geholpen hebben, Thijs?” Vraagt Felix. “Het zou inderdaad mooi zijn als ook anderen eens de handen uit de mouwen steken daar. Er zijn bijvoorbeeld maar zes Polen en Denemarken, een land wat toch ongeveer zo groot is als Nederland, heeft er ook maar een mannetje of honderdzestig. En ik durf er mijn hoofd onder te verwedden dat de Spanjaarden en de Fransen zich niet zo gek laten maken dat ze zich in deze missie storten.”
“Maar de Britten willen daarentegen drie à vierduizend soldaten leveren, dat is ook geen kattenpis.” Zegt Matthijs. “En trouwens: ieder land moet dat voor zich weten. Wij hebben onze eigen verantwoordelijkheden. Wie A zegt moet ook B zeggen.”
“Alleen maar om de shit van Amerika op te ruimen?” Manon kijk hem ongelovig aan.
“Het is ook onze shit, Manon. Het is niet alleen Amerika’s oorlog. Eén voor allen, allen voor één, weet je wel.”
“Was dat maar zo.” Zegt Felix schamper. “Dan was het waarschijnlijk niet zo’n zootje geworden. Direct na Nine Eleven was er veel goodwill en wilde de NAVO helpen met een aanval op een land dat bescherming en onderdak bood aan de daders. Maar nee, onze held Bush wilde liever zelf met de schurken afrekenen, en jammergenoeg met een handjevol soldaten. Als het toen één voor allen, allen voor één was geweest, en we met een enorme troepenmacht Afghanistan waren binnen gevallen, hadden we nu waarschijnlijk geen last meer gehad van die terroristen.”
“Maar dat is niet gebeurd.” Zegt Matthijs wrevelig. “En als we nu niks doen vallen we straks allemaal onder de Taliban. Deze missie moet je gewoon zien als een vorm van landsverdediging.”
“Nu inmiddels wel, ja.” Manon trekt de rits van haar jas wat hoger dicht, de wind wordt kouder. “Doordat we vooraan staan bij al die oorlogen van onze “bondgenoot” worden we zelf ook als agressor beschouwd en lopen we in Nederland veel meer risico.”
“Vind je niet dat we de Afghanen moeten helpen om definitief van het juk van de Taliban af te komen die het land weer wil terugbrengen naar de Middeleeuwen?”
“Natuurlijk, maar niet op deze manier.”
“Ik zou niet weten waarom niet. Juist met een wederopbouwmissie heb je grote kans dat je de loyaliteit van de plaatselijke bevolking kan winnen. Ze zullen zich afkeren van de Taliban.”
“Beetje naïef, Thijs.” Zegt Felix. “Je zit daar met half wilde, haatdragende lokalen die heus geen verschil zien tussen de Amerikaanse terroristenhunters en de goedwillende Nederlanders. Voorlopig is dat hele Uruzgan nog één groot instabiel opiumhol dat wordt geregeerd door een voor ons ondoorzichtige structuur van clans en stammen. En als er nou zicht op was dat het beter werd, maar de situatie is het afgelopen jaar alleen maar verslechterd. Lekker opbouwen als je tegelijkertijd ook moet vechten tussen de landmijnen en de bermbommen.”
“Ze mogen toch niet vechten?” Manon heeft haar eigen camera gepakt en richt haar lens op de bevroren sloot.
“Wederopbouw is een deeltaak.” Zegt Matthijs. “Ze gaan voornamelijk helpen bij het verbeteren van de veiligheid.”
“Je lijkt Balkenende wel!” Zegt Felix geërgerd. “Zeg toch gewoon dat ze gaan vechten.”
“Zijn jullie nou nog met dat Afghanistan bezig.” Evelyn is teruggekomen en kijkt naar hun verhitte opgewonden gezichten. “Laat het toch gaan. Die beslissing is genomen en daar moeten we het mee doen. We kunnen onze energie nou beter richten op een leuk afscheidsfeestje voor Jeroen.”
"Ik stem in ieder geval nooit meer D66." Moppert Manon. "Boris Dittrich had voet bij stuk moeten houden en uit de regering moeten stappen zoals hij zo flink had aangekondigd. Wat een slappe knieën!"