Kiekje
 
 
 
afbeelding afbeelding
«  Aflevering 57: Over lamgeslagen steden en giftige blauwalgen   »
 
De hittegolf is nog niet ten einde en Manon zit met Carla, in de tuin als Fien komt vragen of Kim last heeft van de grote stroomstoring in de Verenigde Staten. Gert schuift ook aan en vertelt dat hij oponthoud heeft gehad door een doodskist die uit een begrafenisauto viel. Ze praten over de hitte en de gevolgen daarvan voor de natuur.

“Nee, hè!” Carla slaakt een diepe zucht. Ze zit samen met Manon in het ochtendzonnetje op het terras direct achter de keuken, omringd door met kleurige bloemen gevulde potten. Voor hen uitgestrekt ligt het dorre, gele grasveld. “Daar heb ik nou helemaal geen zin in.”
Manon volgt Carla’s blik en ziet de grote, struise vrouw over het grasveld op hen toe lopen. Ze steekt haar hand op.
“Ik kwam nog even gedag zeggen voor jullie op vakantie gaan.” De vrouw laat zich in van de lege stoelen vallen.
“Fien!” Carla grijnst geforceerd. “Wil je wat drinken?”
“Graag! Wat is het warm, hè, Manon?” Fien veegt met haar hand langs haar voorhoofd. “Daar hoef je niet voor naar Italië.”
“We gaan niet alleen voor het weer.” Carla pakt de met water en muntblaadjes gevulde kan en schenkt een glas vol.
“En ik was natuurlijk benieuwd of Kim nog last heeft gehad van die stroomstoring in Amerika.”
“Kim woont in Florida.” Zegt Manon. “Die stroomstoring was volgens mij alleen in het noord-oosten.”
“Ze heeft er anders wel last van gehad.” Zegt Carla. “Alle boekingssystemen van de grote reisorganisaties waren allemaal uit de lucht.”
“Oh ja, natuurlijk. Als je dat soort dingen mee rekent begrijp ik hoe het komt dat vijftig miljoen mensen er last van hadden. Ik vond het al zoveel.”
“Nou, als je die beelden op tv zag...”, zegt Fien, “heel New York lag plat, iedereen moest lopen want de metro’s reden natuurlijk niet meer. Een chaos was het. Geen verkeerslichten, treinen die tot stilstand kwamen en vliegtuigen moesten aan de grond blijven omdat de vliegvelden gesloten bleven.”
“Je zal maar net in zo’n lift in een van die hoge gebouwen zitten.” Carla vertrekt haar mond. “Ik moet er niet aan denken.”
“Daar zit je dan nog wel even.” Zegt Fien nuchter. “Ze denken dat het een aanslag is.”
“Dat denken ze al gauw tegenwoordig.”
“Zit je hier, Fien!” Zegt een licht beschuldigende stem. Er staat een man met grijs haar achter hen. “Ik kon je nergens vinden.”
“Je was ook zo laat!” Fien kijkt haar man humeurig aan. “Ik dacht: ik ga maar even naar Carla, om alvast gedag te zeggen.”
“Je zal het niet geloven... maar ik heb een half uur vastgestaan op een kruising waar een lijkkist lag.”
Manon schiet in de lach.
“Wat is dat nou weer voor rare smoes, Gert.” Fien ziet de humor er blijkbaar niet van in.
“Nee, echt! De deurtjes van de begrafenisauto waren open gegaan en die kist was op straat gevallen. De begrafenisondernemers hadden het helemaal niet door, pas na enkele kilometers kwamen ze erachter. Niemand had het lef om die kist aan de kant te zetten.”
“Jij ook niet?” Fien kijkt hem schamper aan.
“Ik vond het eigenlijk wel spannend om te kijken wat er zou gebeuren.” Gert lacht aarzelend.
“En?” Manon kijkt hem geamuseerd aan.
“Nou, eigenlijk niks dus. Die begrafenisondernemers zijn teruggekomen en ze hebben die kist gewoon weer in hun auto gezet.”
“Zat er een lijk in?”
“Geen idee, Manon.” Gert pakt het halflege glas van zijn vrouw en klokt het achter elkaar leeg. “Het moet geen pretje zijn om met dit weer begrafenisondernemer te zijn. Wat is het heet, hè.” Hij veegt met zijn hand langs zijn mond en laat een boer.
“Wil je ook wat drinken, Gert?” Carla staat op.
“Nee, dank je wel. Hier had ik net genoeg aan.”
“Jij nog wat, Fien?”
“Laat maar.” Fien wappert met haar hand.
“Wij zagen op weg hier naartoe ook een ongeluk gebeuren.” Zegt Manon. “We zaten achter een een caravan die steeds harder begon te slingeren. Hij klapte zo in de vangrail en de auto stond in een keer achterstevoren. Dan zie je dat zo’n ding echt van bordkarton gemaakt is.”
Wij zaten gelukkig al in de linkerbaan en hebben direct 112 gebeld.”
“Ik heb het ook eens bijna gehad.” Zegt Fien. “We reden een heuvel af en de caravan begon toch te slingeren! Toen ik het gevoel had dat ik hem echt niet meer kon houden ben ik heel hard gaan remmen.”
“Het enige verstandige wat je kunt doen.” Carla knikt goedkeurend.
“Het lukte, maar het zweet stond in mijn handen en toen we eenmaal stil stonden moest ik huilen.”
“Van de zenuwen.” Carla knikt begrijpend.
“Fien reed net iets te hard.” Zegt Gert.
“Waarom zeg je dat nou?” Fien’s donkere haviksogen boren zich in Gert’s gezicht.
Gert kijkt naar zijn knieën en voelt dat hij dat beter niet had kunnen zeggen.
“Denk je dat ik niet weet dat ik te hard reed? Moet ik dat nou steeds maar blijven horen?”
Er valt een pijnlijke stilte.
Manon kijkt naar de aarzelend blauw wordende druiven die boven het terras hangen. “Kijk, de druiven worden al blauw.”
“Extreem vroeg dit jaar,” Carla gaat dankbaar op Manon’s escape in, “maar volgens papa zal het zal wel weer niks worden.”
“Ach, dat zegt hij elk jaar en altijd zijn ze weer even lekker.”
“Dit jaar zijn ze anders wel erg droog. Het wordt tijd dat het eens wat afkoelt.” Carla kijkt somber naar haar gele grasveld. “En dat het eens een beetje gaat regenen. Alles is kurkdroog. Ik weet niet of je de mais gezien hebt?”
Fien knikt. “Dor en droog.”
“Het ziet er wel mooi uit met die donkerrode kolven.” Zegt Manon voorzichtig.
“Dat is kunstenaarspraat.” Carla wuift met haar hand. “Je kunt toch ook niet blijven sproeien? Er moet toch iets gebeuren want pas liep ik in de duinen langs een vennetje wat bijna helemaal droog stond. Er zaten een paar vogels in te wroeten, wanhopig op zoek naar water. Zo’n treurig gezicht. Volgens mij gaan er veel dieren dood door de droogte.”
“Er gaan altijd wel dieren dood.” Fien haalt haar schouders op. “Bij de Oostvaardersplassen zijn ook duizenden vogels dood gegaan.”
“Staan die dan ook al droog?” Schrikt Carla.
“Nee, door de blauwalg.”
“In het grote meer zijn ook blauwalg, daar mag je ook niet meer zwemmen.”
“Dat is toch zout water?” Manon trekt haar wenkbrauwen op.
“Ze komen zowel in zoet- als zout water voor.” Weet Gert. “Maar het grote meer begint al aardig zoet te worden, hoor.”
“Jammer dat het niet meer kan,” Manon kijkt haar moeder aan, “jullie zwommen daar zo graag.”
“Je denkt toch niet dat wij ons daar wat van aantrekken? We hebben een sluippaadje ontdekt waar geen bordje staat en daar zijn we gewoon gaan zwemmen.” Carla kijkt haar triomfantelijk aan. “Maar de laatste keer stonk het trouwens wel erg. Er lag vies schuim op het water en er dreef ook een dooie vis.”
“Lekker fris.” Fien trekt haar neus op.
“Maar ik had mijn badpak al aan en ben toch gewoon het water ingegaan. Ik heb voor de zekerheid wel mijn hoofd goed boven water gehouden.”
Manon kijkt haar moeder ongelovig aan. “Die bordjes staan er toch niet voor niets!”
“Er is nog niemand doodgegaan aan die troep.” Carla haalt haar schouders op. “Het ziet er alleen een beetje vies uit, het lijkt net of er olie op het water drijft.”
“Ik zou toch maar uitkijken,” waarschuwt Gert, “juist die olieachtige laag waar je het over hebt schijnt zo gevaarlijk te zijn omdat de blauwalg daar heel geconcentreerd in aanwezig is. Het gif komt namelijk vrij door zonlicht of uitdroging. Misschien zijn er dan nog geen mensen dood aangegaan, maar wel honden en koeien.”
Carla trekt een vies gezicht.
“En vogels dus.” Manon werpt een bestraffende blik op haar moeder. “En je kunt er behoorlijk ziek van worden.”

Gepubliceerd: 15-08-05. Vond plaats op: 15-08-03. Tags:  energie ; fauna ; flora ; Verenigde Staten ; weer en klimaat ;